top of page

Een voorproefje uit Vergeten Vespers

Hoofdstuk 3

 

 

  Twee psychiaters keken Menno ietwat meewarig aan en trokken allebei tegelijk hun wenkbrauwen op. Het was wel vijftien jaar geleden dat er beveiliging bij de gesprekken aanwezig was geweest, realiseerde hij zich terwijl hij hun verbaasde gezichten observeerde. Van lieverlee was er vertrouwen ontstaan en had men uiteindelijk afgezien van de storende aanwezigheid van een cipier en sinds zijn arrestatie was hij immers nooit meer gewelddadig geweest. Niet op de afdeling en ook niet tijdens de groep of individuele therapieën. De laatste maanden waren de gesprekken frequenter en intensiever geworden omdat hij meewerkte aan een onderzoek. Zijn psychiater, die recht tegen over hem zat, droeg altijd een vlinderdasje en luisterde naar de naam Theodoor, maar die hij zelf altijd aanduidde met professor op een manier waarvan niemand wist of hij het serieus meende of ironisch. De psychiater die het onderzoek leidde en hem aandachtig bekeek liet zich Suzan noemen en deed hem steeds aan de tuin van zijn oma denken. De slanke vrouwelijke onderzoekster droeg vaak felgekleurde rokken die nog lang nadat hij op zijn afdeling was teruggekeerd op zijn netvlies bleven nabranden. Het was dan alsof hij te lang in de zon had gekeken. Ondanks het schijnbare vertrouwen wat ze allebei in hem leken te hebben kreeg hij hun achternaam nooit te horen, iets wat normaal is binnen de longstay waar hij al sinds het begin van de jaren tachtig verbleef. Maart 1980 om precies te zijn.

‘Je hoopt hier de rest van je leven te kunnen blijven?’ herhaalde Suzan zijn zo juist uitgesproken wens. Hij had hun verbazing en opgetrokken wenkbrauwen akelig nauwkeurig voorspeld bedacht hij zich ineens met een zekere trots.

‘Sinds wanneer heb je deze wens Menno?’ vroeg zijn behandelaar terwijl hij in zijn papieren begon te kijken of hij misschien iets over het hoofd had gezien.

‘Vorige keer bespraken we de wens dat je ooit nog eens in het IJsselmeer zou kunnen zwemmen of over het strand van Ameland zou lopen. Waar is die wens gebleven?’

Terwijl hij dit vroeg keek de behandelaar met enige achterdocht half naar hem en half naar zijn vrouwelijke collega.

‘Kan ik dit gesprek ook opnemen Menno?’ vroeg Suzan plotsklaps en maakte zich los van de tafel om zich richting de digitale camera te begeven die in een hoek van de kamer stond opgesteld, er van uitgaand dat hij opnieuw zou instemmen, zoals altijd.

‘Als het voor uw onderzoek is vind ik het goed’ zei hij terwijl hij zich omdraaide om door de ramen naar het paviljoen waar hij met zes andere gedetineerde tbs’ers woonde te kijken. Zijn paviljoen was zes jaar geleden opgeleverd en was omgeven door een rij extra beveiligde ijzerdraadhekken waarlangs een voetpad zichtbaar was. Daarachter in de verte zag hij de stenen muur die het hele complex omsloot. Bewakers waren in de afgelopen jaren vervangen door camera’s die overal en in grote hoeveelheden waren opgehangen. Nergens wist hij zich onbespied. Daarom liet hij zich nooit verleiden tot niet geaccepteerd en of bedenkelijk gedrag, hij had zichzelf voortdurend in de hand, was zich altijd bewust van wat hij deed, waar en wanneer. Een keer, lang geleden, was hij in de fout gegaan door glasscherven in de gamellen met macaroni te laten vallen om zich er vervolgens over te verbazen dat het er helemaal geen klachten kwamen. Desondanks had hij zichzelf daarna geen uitspattingen van irritatie meer veroorloofd.

‘Kun je iets meer vertellen over deze verandering Menno?’ sprak de vrouwelijke psychiater nadat ze de camera had gefocust en terwijl hij alle bewegingen van de robijnrode rok gebiologeerd had gevolgd. Hij vertelde met het gemak van een volleerde sociale-vaardigheidstrainer, dat hij door het uitspreken van die wens ruimte had gecreëerd voor de realiteit. Dat hij was gaan inzien dat hij met zijn vijfenvijftig jaar niets meer te zoeken had in de buitenwereld. Dat het leven hem hier op de longstay veiligheid en zekerheid bood. Hij had zijn kanaries en hij had de broedkasten, hij had zijn werk in de centrale keuken en hij had een hechte band met Quasi, de Surinaamse medegedetineerde die de kamer tegenover hem bewoonde, weten op te bouwen. Ook had hij een min of meer vriendschappelijke band met Willem en Andre die in dezelfde gang wonen. Ook met de begeleiders op de afdeling kon hij het goed vinden. Marianne, de mollige Zeeuwse, had onlangs een boek over kanaries voor hem opgehaald in een dierenspeciaalzaak en Arie, die bijna met pensioen zou gaan, hielp hem zijn groentetuin onderhouden. Zo had hij door de jaren heen met iedereen wel een speciale band gekregen.

bottom of page